Brussel viert BMW
BMW viert dit jaar zijn honderdste verjaardag. In de Brand Store in Brussel loopt van 16 september tot eind december een tentoonstelling met maar liefst vijftien symbolische modellen die de geschiedenis van het merk symboliseren.
Het Dino-verhaal begint op 30 juni 1956. Die dag sterft Alfredo, de enige legitieme zoon van Enzo Ferrari en zijn echtgenote Laura. Alfredo, die liefkozend Dino werd genoemd, had al sinds zijn geboorte in 1932 een wankele gezondheid. Dat belette hem niet om met glans zijn ingenieursdiploma te behalen. Zijn eindwerk was een studie van een 1.500 cc grote viercilindermotor met drie kleppen per cilinder. Net voor zijn dood was de broze maar briljante Dino samen met Vittorio Jano begonnen aan een nieuwe Formule 2-motor : een V6 met een cilinderinhoud van 1.500 cc. Ter nagedachtenis aan zijn zoon, noemde de treurende ‘Commendatore’ de nieuwe V6 Dino.
Volgens Enzo Ferrari was het zijn zoon geweest, die het idee had om een V6-motor te bouwen. Het was Jano’s idee om de cilinders in een hoek van 65 graden te zetten. Zo was er voldoende plaats om de drie dubbele carburators in het midden van de V te monteren. In tegenstelling tot wat wel eens wordt beweerd, was dit een volledig nieuwe motor en geen gehalveerde V12. De motor werd in 1957 voor het eerst in een auto ingebouwd en in 1958 werd de Brit Mike Hawthorn wereldkampioen Formule 1 met een Dino 246 met in de neus een tot 2.417 cc vergrote versie van de V6 Dino.
Dat de Dino 246 en 256 in de twee volgende jaren er niet aan te pas kwam, had minder te maken met de motor dan met de plaatsing van de motor in de neus van de bolide. 1959 en 1960 waren de jaren van de kleine, revolutionaire Cooper. En hoewel Ferrari vond dat de paarden voor de kar moesten worden gespannen, kon hij niet ontkennen dat de Formule 1-wagen met een centrale motor veel efficiënter was. In 1961 verhuisde de Dino-motor naar achter de rug van de piloot. Met succes, want de Amerikaan Phil Hill werd prompt wereldkampioen met de Dino 156, die snel de bijnaam ‘sharknose’ kreeg. De motor in de kampioenenauto was al een eerste evolutie van de V6, met de cilinders in een hoek van 120 graden. Een ontwerp van Carlo Chiti, de latere baas van AutoDelta, de raceafdeling van Alfa Romeo.
Van een V6-motor in een serieauto was in die dagen geen sprake. Daarin kwam in 1966 verandering. Het reglement voor de Formule 2 werd veranderd en bepaalde dat een motor moest worden gebouwd op basis van een motor waarvan er jaarlijks 500 stuks werden geproduceerd. Met een jaarproductie van amper 700 auto’s, was dit voor Ferrari ‘mission impossible’. De oplossing werd gevonden in Turijn, waar Ferrari een overeenkomst tekende met Fiat. Fiat zou de motoren bouwen, om ze later te gebruiken in een coupé en een cabriolet. Dat er in Turijn niet werd getalmd bewees de Dino Fiat, een door Pininfarina ontworpen cabriolet, die in 1966 op het autosalon van Turijn werd onthuld. Later volgde de al even mooie Dino Fiat Coupé. Op dat zelfde salon stond op de stand van Pininfarina het prototype van de latere 206.